donderdag 29 december 2011

'Ik' (deel 5)

Ik hield dan misschien niet van honden. Maar katten, daar was en ben ik dol op. We hebben er vijf gehad in mijn jonge jaren. Eén van de eerste, zoals je al weet, noemde Raisa. Tot die opeens spoorloos verdwenen was. Toen kwam Jimmy en daar zit nogal een vrij choquerend verhaal achter.
Jimmy was zo een lief klein katje, enfin je weet wel wat ik bedoel neem ik aan. Mijn zus hield van die kat en was altijd bang dat hij zou verongelukken of verloren zou lopen. Jimmy zelf miauwde altijd aan de deur om buitengelaten te worden en dat was nu net het gene wat Astrid niet wou. Ze nam hem vast en zei er tegen: "Nee, je blijft binnen!" en smeet hem terug richting de woonkamer. Ik zei richting de woonkamer, want dat was vast en zeker haar bedoeling geweest. Alleen vloog Jimmy helaas richting de tafelpoot. 'Krak.', zei het nekje van Jimmy. Zielig? Dat vind ik ook. Vooral omdat het nog eens een halve dag duurde vooraleer hij stierf. Stoute Astrid? Helemaal niet. Ze was er heel ongelukkig van en zelfs nu nog schaamt ze zich er dood voor.
Ook had mijn zus nog eens een goudvis gedood. Ze was bang dat die zou verhongeren en gaf hem daarom om het kwartier een zakje voedsel. Vissen vergeten nu immers alles na vijf seconden, daarom bleef die vis dus ook eten tot hij zichzelf had dood gegeten.
We hadden ook kippen, velen. Uiteindelijk gaven we ze aan Huize Eigen Haard, een rusthuis voor o.a. gehandicapten waar mijn papa werkt. Bij een overstroming gingen ze allemaal dood, verdronken. Ik vraag me af of kippen werkelijk zo dom zijn als men zegt dat ze zijn. Zouden ze hebben beseft dat ze aan het verdrinken waren? Ik hoop voor hen van niet.
Terug naar de katten. We hadden er nog drie. Willy, Pelle en Bambi.
Willy was een zwerfkat, mager en lichtgrijs met donkere strepen. Soms kon je hem aaien, maar het duurde dan niet lang of je eindigde met een paar schrammen in je gezicht.
Pelle was een kat van een patiënt van mijn mama. Ze is trouwens zelfstandig verpleegster, indien ik het U nog niet had gezegd. Die kat was een echte schoonheid. Dik, met een speciale donkergrijsblauwe vacht.
En we hadden dus ook nog Bambi, alias 'de Rosse van Osschot'. Na het ongeluk met Jimmy wou mijn zus een nieuw katje. Een lief klein poesje. Mijn ouders gingen kijken bij de dierenbescherming en vroegen of ze kleine katjes hadden. Terwijl de eigenaar hen liet zien welke hij had, was er steeds een rosse kat, die al volwassen was en die tegen hun benen kwam aanwrijven. Blijkbaar wou niemand die kat hebben.
Die dag kwamen mijn ouders dus thuis met een rosse kater, dik en allesbehalve schattig. Astrid was kwaad, ik was blij. Want dan had ik terug een kat waarop ik kon schieten met mijn speelgoedgeweertjes. Astrid noemde hem Bambi omdat ze die film heel mooi vond. Bambi en Pelle konden goed met elkaar opschieten. Willy kon met geen van de twee overweg.
Op een dag waren we bij moemoe en vava toen mijn mama ons kwam halen. Ze zei dat ze Pelle had zien liggen op straat en dat hij was doodgereden.




zondag 25 december 2011

'Ik' (deel 4)

Mijn papa had in een groep gezeten, genaamd 'The Leftovers'. Hij zei dat ze bekend waren geraakt in deze streek en al wel eens voor een volle zaal hadden gespeeld. Nu ik er aan denk, ik geloof zelfs dat hij eens had verteld dat ze in de halve finale van Humo's Rock Rally waren geraakt. Het was toch zoiets.
Theo, mijn papa, is een echte muziekliefhebber. Voornamelijk dan punk en rock. Niet de rock van nu, maar de echte rock. Hij leerde ons de muziek kennen die ik persoonlijk veel beter vind dan wat je nu op de radio te horen krijgt.
Maar nu gaan we terug naar het verleden, toen ik zo'n vijf jaar oud was. Ik had moeilijkheden met fietsen. Al mijn klasgenootjes konden al op de tweewieler springen en crossen, ik moest nog maar even mijn voeten van de grond halen en op de pedalen zetten of ik viel al, met een bloedneus tot gevolg.
Ik was pas zo'n zes jaar toen ik op het jaarlijkse familiefeest bij moemoe en vava langer dan tien seconden op de fiets had kunnen zitten. Daarna was ik wel op mijn gezicht gevallen, maar toch juichte ik terwijl ik daar op de grond lag. Tante Marja, de vrouw van mijn peter, keek toe en juichte mee. Ik was maar weinige keren zo gelukkig geweest. Ik had angst gehad dat ik zou achterblijven, terwijl al mijn klasgenootjes zouden voortgaan.
Over klasgenootjes gesproken, het was toen het einde van de kleuterschool en daar herinner ik me verbazend genoeg nog veel van. Die school was in Begijnendijk, waar ook mijn moemoe en vava woonden. Mijn vava, toen nog bruin haar, bracht me altijd met de fiets naar school en kwam me ook halen. Soms was dat dan weer mijn tante Jes. De school had een speelplein waar we bijna altijd verstoppertje speelden. Er was enkel een schuifbaan en een houten huisje waarachter we ons konden verbergen, dus zo indrukwekkend was dat spel niet.



maandag 19 december 2011

Foto 22 april 2011

Vandaag bij het parket van Mechelen eindelijk het politierapport van het ongeval kunnen gaan inkijken.
(sommige vaagheden opgehelderd, nieuwe onduidelijkheden opgeleverd ...)

Daarom één van de laatste foto's van Arne, getrokken enkele uren voor het ongeval.

zondag 18 december 2011

'Ik' (deel 3)

We woonden met ons vieren in Ramsel, in een woonwijk waar ik de eerste jaren van mijn leven zou meemaken en eerlijk gezegd heb ik nooit van die wijk gehouden.
Toen ik zo botweg drie jaar oud was leerde ik angst kennen. Iedereen leert ermee omgaan, ikzelf had het er toen moeilijk mee.
Ten eerste had ik veel schrik van honden, nu is die angst grotendeels weg. Onze overburen in die wijk, twee meisjes van onze leeftijd - 'onze' hield in: mij en mijn zus - hadden een Duitse herder die bijtgraag was. Wie weet was daar mijn angst om honden begonnen. Geen idee.
In onze straat woonde toen ook een jongen van mijn leeftijd, die net zoals de hond wel eens agressie durfde te tonen. Mijn eerste kennismaking met 'rotjongeren'. Hij had ook wel iets van een hond, nu ik er over nadenk.
Een tijdje later was die hond weg en bleken ze een kleine puppy te hebben gekocht. Eén van die meisjes kwam toen af met dat hondje toen ik op straat aan het tekenen was met krijt. Ze had verwacht dat ik blij zou zijn dat hun nieuwe huisdier niet meer zo een groot lichaamsgewicht zou hebben. Toen dat hondje echter op mij afliep, sprong ik recht van schrik en liep over straat met dat kleine dingetje keffend achter mij aan. Mijn zus, toen zes jaar, had het zien gebeuren en lachte zich te pletter.
Ik schreeuwde me toen te pletter.
De held in mij was toen al aanwezig.
Het ergste van al waren de nachtmerries. Je kent ze waarschijnlijk wel. Je ouders die je plots verlaten lijken te hebben waardoor je wakker schrikt en de longen uit je lijf schreeuwt tot ze daar dan weer verschijnen met wallen onder hun ogen.
De enge dromen die ik had waren meestal zo. Al had ik er twee die ik op een vreemde manier steeds opnieuw droomde. De eerste, en de minst erge, was die van een gezicht dat ik zag. Een vies gezicht, dat veel weg had van een ork. Ik bedekte dan mijn ogen, maar kon dat gezicht nog steeds zien. Best wel eng, vond ik. De tweede was zo mogelijk nog vreemder.
Mijn kamer had deels een schuin plafond met een raam in. In mijn droom zag ik dan door dat raam lichtjes verschijnen in de donkere hemel. Die kwamen dan op mijn raam af en blijkbaar bleken het kleine vliegtuigjes te zijn. Vliegtuigjes, ter grootte van mijn hand, die met hun scherpe punt in mijn gat wilden prikken.
Klinkt nu best idioot. Als kind was ik er echter wel doodsbang voor. Het werd zelfs zo erg dat ik elke avond voor het slapengaan ging bidden.
Jawel, met mijn knieen op de grond en met mijn ellebogen geplant op de matras van mijn bed. Soms hielp het, soms niet.
Mijn mama zei me eens dat ze zich herinnerde dat ik als klein kindje plots 's nachts de slaapkamer kwam binnengelopen en doodsbang riep: 'Mama mama! Astid eeft me doodgeschiet!'
Het was zo dat ik als klein kind bang kon zijn van mijn zus als ze kwaad was. Ze kon soms dan zo hevig zijn en daarom dat we vaak wel eens ruzie maakten. Meestal om speelgoed. Dan moest ik met haar en die babybornpoppen spelen. Ik was de vader, zij de moeder. Ik vond het een stom spel.
Als we bij moemoe en vava waren, nam ik altijd wraak. Ik was toen het lievelingetje van moemoe, niet dat ze daarmee Astrid niet graag zag!
Ik zocht toen altijd ruzie met mijn zus of probeerde haar kwaad te maken. Dan sloeg ze me of pitste ze in mijn nek waarbij ik al wenend naar moemoe liep. Die zette dan Astrid kwaad in de hoek terwijl ik een ijsje kreeg. Ik was zelfs eens een keer naar moemoe gelopen en had tegen haar gezegd dat Astrid me geslagen had, al was dat niet zo. Dat maakte niet uit. Mijn zus werd in de hoek gezet en ik kreeg weeral een ijsje.
Eigenlijk was ik best wel gemeen.
Mijn moemoe was altijd dolblij als we op bezoek kwamen. Je kan het je misschien wel voorstellen...je wordt meteen bedolven onder de kussen en krijgt een hele hoop snoep voorgeschoteld. "Je moet niet zo mager zijn! Dik, dat is gezond!", zei ze dan. Dat deden we dan ook! Mijn zus en ik waren echte snoepers! Waar we ook kwamen, we haalden alle kasten leeg en aten ons te pletter. Bij de familie aan de kant van mijn papa was dat zo mogelijk nog erger. Dit kwam doordat mijn bomma de naam 'Koekenbomma' had gekregen. Er was namelijk een kast die vol met snoep en koeken zat. Toen wisten we nog niets van houdbaarheidsdata, al was de helft van de inhoud in die kast al jaren vervallen, we spaarden niets!






zondag 11 december 2011

'Ik' (deel 2)

(na een onderbreking van enkele weken gaan we nu verder wekelijks een stukje publiceren uit Arne's autobiografie)

Op 14 augustus 1990 werd in Gasthuisberg te Leuven een baby geboren.
De bevalling ging vlot en duurde zo een drietal uur. De dokter gaf de baby aan Carine Van Loock en terwijl ze die in haar armen hield en hem bekeek, begroette de baby haar al op zijn eigen manier. Hij plaste op haar buik, waarop de trotse papa Theophiel Kiesekoms hem al meteen de eerste oorveeg van zijn leven gaf.
Nee dat was een grapje, maar over dat plassen was ik doodserieus.
Wees maar gerust, ik ga niet steeds praten over uitwerpselen. Het is gewoon toevallig dat mijn geboorte zo een begin had.
Origineel, dat moet je toch toegeven!
Mijn zus Astrid, was toen twee jaar oud. Ik weet hier ergens een foto liggen in huis waarop je haar ziet zitten met mij als baby in de armen. Het lijkt haast alsof ze mij daar probeerde te vermoorden. Ze was toen wat jaloers, want op dat moment kreeg ik alle aandacht.
Toch zeg ik je dit, ik heb een geweldige zus.
Zij was niet de enige die jaloers was. We hadden toen een kat, Raisa geloof ik dat ze heette. Een Siamese, spierwitte kat. Héél jaloers type.
Ik zei dat het leek alsof mijn zus me wou vermoorden, die kat wou me vermoorden. Op een avond toen ik in mijn wieg lag, was de kat mijn kamer binnengekomen en op mijn hoofdje gaan liggen. Doodsoorzaak: verstikking.
Mijn ouders zagen het op tijd gebeuren en jaagden de kat weg. Ze zorgden ervoor dat de kat niet meer in mijn buurt zou kunnen komen, maar blijkbaar hield zij me altijd in de gaten van op een afstand. Later bleek ze verdwenen te zijn. Gestolen of weggelopen, het maakte niet uit. De kust was veilig voor mij.
Mijn ouders gaven me de naam 'Arne', wat ik zelf persoonlijk nog wel mooi vind. Het kon erger zijn geweest. Ik heb eens gehoord over een kind dat Amanda Rine noemt. Wie weet is dat nu gewoon een verzinsel, toch geloof ik dat er mensen rondlopen met zulke namen.
Als baby was ik heel rustig en stil, het tegenovergestelde van Astrid. Dat kwam omdat ze van karakter heel wat op mijn papa lijkt. Ikzelf lijk dan meer op mijn mama, al herken je dan ook weer makkelijk de trekken van mijn papa. Soms vraag ik aan hen hoe ik als baby was. Dat heeft iedereen toch wel eens gevraagd aan zijn ouders, niet? Meestal zeggen ze dan: "Al wat je deed was eten, kakken, kotsen en slapen."
Mooie beschrijving van het leven,hé?
Soms wel jammer dat men niets van het begin van het leven kan herinneren. Toen kende je immers nog niets van terreur, ellende of de waarheid. Je ouders, dat waren de engelen die je bewaakten terwijl je sliep. Toen dacht je dat niemand je iets kon doen als zij maar bij jou waren.
De wereld leek zo mooi omdat je jonge ogen enkel het schone konden waarnemen. En je oren hoorden niet alle schokkende dingen die men zei tegen elkaar, je vond het alleen maar aangenaam klinken.
Alles wat toen zo groot leek, blijkt nu zo klein te zijn.